Een jaar geleden ging ik samen met mijn toen zesjarige dochter op schaatsles. We deden een cursus 'Schaatsen op noren' op de Vechtsebanen. Zij zat in een kinderklasje en ik bij een groepje onhandige volwassenen die vroeger, toen natuurijs nog bestond, wel eens geschaatst hadden. Na tien weken kon ik de baan rondkomen zonder dat mijn benen alle kanten op zwabberden. Het leek zowaar op schaatsen.
We hadden de smaak te pakken, dochter en ik. Dus toen in oktober de schaatsbaan weer openging, bonden we onze noren onder voor de volgende cursus. Dat het de eerste lessen nog twintig graden was en er een centimeters hoge laag water op het ijs lag, mocht de pret niet drukken.
Mijn nieuwe schaatstrainer zei in de eerste les dat hij ons allemaal ging aanleren om bochten te rijden. Op de officiële manier, zoals echte schaatsers het doen. Vol ontzag keek ik naar die snelle schaatsers in de binnenbaan, die alsof het niks was, hun rechtervoet over hun linkervoet zwiepten in de bocht. Het zag er simpel uit, maar als ik zelf door de bocht ging, leek het me een aan een doodswens grenzende onmogelijkheid om zo maar ineens je benen te kruisen, zelfs al ging ik nog zo langzaam.
We deden allerlei oefeningen om de bocht voor te bereiden. Hand-in-hand, op één schaats, heup naar links. Met de hulp van een medecursist lukte het me wel, maar ik kon me niet voorstellen dat ik ooit het lef zou hebben om in mijn eentje die ene schaats over die andere te gooien. En daar zat precies het probleem. Ik kon het me niet voorstellen, en daarom kon ik het niet. 'Schaatsen zit vooral tussen je oren,' zei mijn trainer. En ik wist dat ie gelijk had.
Tegen de Kerstvakantie was mijn techniek dusdanig vooruitgegaan, dat ik met meer zelfvertrouwen het ijs op ging. Ik durfde zelfs hardop een doel voor mezelf te formuleren: voor het eind van het seizoen wilde ik zelfstandig met pootje over de bocht doorkomen. Met dit voornemen zette ik een knopje om in mijn hoofd. Een paar weken later, na een hele les bij elke bocht 'zet 'm eroverheen' tegen mezelf gezegd te hebben, deden mijn benen ineens wat mijn hoofd graag wilde, maar wat mijn hart niet durfde. Bam, pootje over.
Ik was apetrots. Alsof ik de Himalaya had beklommen. Daar was de angst en hier was de overwinning. Ik had het gedaan! Ik wilde met een vlag door het stadion schaatsen. Kijk mij, ik heb op mijn veertigste mijn rechterschaats over mijn linkerschaats gezet! Ik deed het nog een paar keer. Nog steeds een beetje onzeker, maar toch, het lukte.
Na de les liet ik mijn dochter triomfantelijk zien welke mijlpaal ik die ochtend had bereikt. 'Kijk schat, ik kan pootje over. Goed hè?'
Mijn dochter schaatste naast mij en keek naar mijn voeten. 'Aha,' zei ze, 'moet dat zo?'
Ze keek naar haar eigen voeten en plaatste haar rechterschaats in een zwier over haar linkerschaats. 'Bedoel je dit?'