Japanblog - Amami

Als je het paradijs hebt ontdekt, moet je er dan wel over schrijven? Die gedachte houdt me bezig sinds we op Amami Ōshima zijn geweest. Het gevaar bestaat dat een paradijs verandert in een overvol toeristenoord als te veel mensen er weet van hebben. Dat ruige kustlijnen veranderen in boulevards met hoge hotels, dat lege witte stranden vollopen met roodverbrande lijven en plastic opblaasbanden en dat fastfoodketens de traditionele keuken verdringen. 

Nu is de reikwijdte van mijn blog te overzien en als jullie beloven om er niet en masse heen te gaan, dan loopt het vast niet zo’n vaart. En anders bij deze op voorhand mijn excuses aan de bevolking van Amami Oshīma voor wat ik nu ga schrijven. 

Amami Ōshima is een eiland met een subtropisch klimaat ten zuiden van Kyushu in het zuidwesten van Japan. Aan de ene kant ligt de Oost-Chinese Zee en aan de andere kant de Filipijnenzee. Er liggen ook nog wat kleinere Amami-eilandjes eromheen. Dat was wat we ervan wisten toen we ons verblijf hier planden ver voordat we naar Japan zouden vliegen. We waren per ongeluk tegen het eiland aan gegoogeld. Wat ons aansprak was de vermelding dat het er doorgaans minder druk is dan op de Okinawa-eilanden, die in de zomermaanden schijnbaar volstromen met toeristen uit eigen land. Okee, wat ons ook aansprak waren de plaatjes: lege witte stranden aan sprookjesachtige baaien en een zee aan weelderige tropische planten. Maar die foto’s waren natuurlijk om 5.00 uur ’s ochtends genomen toen al die Japanse toeristen nog op één oor lagen.

Hoe anders was de werkelijkheid. Er waren namelijk geen Japanse toeristen die om 5.00 uur ’s ochtends nog in bed lagen. Vooruit, er waren er wel een páár, maar niet noemenswaardig. Er waren gewoon bijna geen toeristen. De lege stranden waren geen fake news, ze waren écht gewoon leeg. Soms zag je een local een duik nemen met zijn kinderen, maar verder waren er alleen mini-kreeftjes en krabbetjes die driftig heen-en-weer renden tussen de aangespoelde schelpen. Het was een bijzondere gewaarwording, zeker na de overvolle metro’s in de steden die we bezocht hadden.

We verbleven in Nest Amami, een mini-resort met iets meer dan twintig huisjes die allemaal uitkeken op een prachtige zeebaai. Het water was kraakhelder en de thuishaven van de hele cast van Finding Nemo. Je hoefde maar één trapje af te dalen om het strandzand tussen je tenen te voelen. Er stonden vijf sets strandstoelen met een parasol erbij. Van daaruit rende je zo die doorzichtige zee in. Geen kwallen, geen haaien, alleen maar die waanzinnig mooie tropische vissen. Het was een genot om daar rond te snorkelen. De schildpadden die er vaak zwemmen, hebben we helaas niet gezien, maar eigenlijk misten we ze niet. Er was zoveel ander moois te zien. We zwommen in een levensgroot aquarium.  

Nest Amami is zo’n plek die je weleens in een film voorbij ziet komen, en waar je onmiddellijk wil zijn. En wij wáren er gewoon. De omstandigheden waren, op een paar kakkerlakken en reuzewespen na, perfect. Het besef dat we op een heel bijzonder plekje op de wereld waren, bleef de hele week. We hadden ook nog eens het geluk dat we nét na de tropische storm aankwamen op Amami. Die had een paar dagen eerder flink huisgehouden, maar er was weinig van te zien. De eerste dag viel er af en toe nog een tropische bui, en het was heerlijk om daar in je bikini doorheen te rennen, want het was 35 graden. Daarna hebben we voornamelijk rustig, zonnig weer gehad.

En dan de mensen die er werkten. Yushi kwam ons ophalen van het vliegveld en daar hadden we meteen een klik mee. Hij had twee jaar in Australië gewoond, dus zijn Engels was behoorlijk goed. We hebben veel leuke gesprekken met hem gehad tijdens ons verblijf. Het viel ons op dat de mensen op Amami minder gereserveerd waren dan op het hoofdeiland van Japan. Zelfs als ze amper Engels spraken, probeerden ze uit zichzelf contact te zoeken met ons. Onze ervaring op het hoofdeiland was dat mensen zich voornamelijk heel bescheiden opstelden. Hier op Amami leken ze ons (vrij slechte) gevoel voor humor ook meer te kunnen waarderen. En Mila vonden ze helemaal geweldig. Zo was er To Jō, een ober in het Amari-restaurant waar we elke dag aten: hij leerde thuis een paar zinnetjes Nederlands uit zijn hoofd. Mila maakte een tekening van zijn kat en een dag later had hij een prachtige aquarelschets van onze kat gemaakt. To Jō leek ook nog eens op Mister Miyagi uit Karate Kid, dus hij kon sowieso niet stuk bij ons.

Het ontbijt en het diner waren inbegrepen bij ons verblijf. Er was verder ook geen ander restaurant in de buurt, dus veel keus hadden we niet. Gelukkig was het eten minder uitdagend dan het traditionele eten dat we in de ryokan in Kyoto kregen, maar voor Mila was het inmiddels een hele opgave om zo veel nieuwe dingen te proberen. Ze had er gewoon niet zo’n zin meer in. Voor ons was het vooral een opgave om zo véél te eten, elke dag weer. We zijn geen grote eters, maar we voelden ons bezwaard om het eten niet op te eten. Onze pogingen om het menu in te korten mislukten meestal, vanwege communicatieproblemen. Onze oplossing was om de lunch dan maar over te slaan. Het eten was over het algemeen heel lekker, maar er zaten ook hele rare dingen tussen, zoals koude, slijmerige soepjes (wat ís dat?), taaie vissen waar je een half uur op moest kauwen, gebakken reuzenslakken en papjes van onbekende groentes. Je moet wat over hebben voor zo’n paradijselijk eiland.

Behalve veel te veel eten deden we niet zo veel: een beetje zwemmen en snorkelen, een beetje drijven in de zee, boekjes lezen en rondhangen. Ik ben nog een paar keer gaan fietsen op een van de vouwfietsen van het resort. Daarmee zoefde ik langs de uitgestorven stranden en de kleine exotische dorpen. De dichtstbijzijnde supermarkt lag 6,5 kilometer verderop, en daar fietste ik met alle liefde naartoe. Ik haalde er onder andere dikke witte boterhammen voor Mila, want die had na al die weken ‘vreemd’ eten een sterkte behoefte aan een boterham met pindakaas gekregen. De pindakaas hadden we in het hotel in Osaka gekregen van een vreselijk lieve dame bij de receptie.

Wat kan ik verder nog zeggen over Amami Ōshima, behalve dat het er waanzinnig mooi is? Het is een pure plek, een eiland van de bewoners. Daarom is het zo’n paradijs. Laten we er af en toe één voor één gaan kijken en hopen dat het niet te veel verandert. En laten we het vooral níet doorvertellen aan anderen. Ssst. Amami Ōshima? Nooit van gehoord.

Wil je geen enkele post van de astronaut missen? Schrijf je dan in voor de nieuwsbrief.