Ik heb altijd gedacht dat ik absoluut niet kon zingen. Niet dat ik dat heel erg vond, het was gewoon een gegeven waar ik verder prima mee kon leven. Als er een keer gezongen moest worden, dan mompelde ik zachtjes mee. Of dat in of uit de maat was, dat wist ik niet zo goed. Ik zorgde er voornamelijk voor dat niemand het echt kon horen.
Als ik terugdenk, dan zijn er twee momenten geweest die bepalend zijn geweest voor mijn besluit dat ik niet kon zingen. Het eerste moment was op de gouden bruiloft van mijn opa en oma. Ik was toen een jaar of dertien en mijn familie had een tekst gemaakt op het lied ‘Dat is uit het leven gegrepen’ van Farce Majeur. Het was, denk ik, het allereerste moment dat ik besef had van dat muziek ook níet mooi kon klinken. Ik kan me het gevoel nog zo goed herinneren, het ongeloof over hoe pijnlijk het was voor mijn oren. En daarna de gedachte: als mijn familie zo zingt, dan zing ik waarschijnlijk ook zo. Achteraf gezien kwam dit (waarschijnlijk onterechte) oordeel voort uit een allesoverheersende puberale schaamte, maar voor mij was toen het heel waar. Mijn familie, mezelf incluis, kon niet zingen.
Een paar jaar later, in 5 vwo, traden we met een groep klasgenoten op voor de hele school met het lied Come together van The Beatles. Bij de eerste repetitie gaf iemand mij een woodblock, maar het lukte me niet om de maat aan te slaan. Vervolgens werd besloten dat ik de komische act zou worden tijdens het optreden. Midden in het lied kwam ik verkleed als diva het podium op en begon ik heel hoog en lelijk een lied van Annie Lennox te zingen, tot ik met een haak van het podium werd getrokken. Het publiek vond het hilarisch, maar na deze act was ik er helemáál van overtuigd dat ik niet muzikaal was.
Verder kwam ik niet zo veel in aanraking met zang, behalve met Sinterklaas. Totdat ik in 2001 een half jaar in Nieuw-Zeeland ging studeren en daar het vak Maori volgde. Ik was de enige Europeaan tussen vrijwel alleen maar Maori (de inheemse inwoners van Nieuw-Zeeland - of eigenlijk: Aotearoa), die hun eigen taal opnieuw wilden leren. Hun taal was decennialang verboden geweest en daardoor hadden ze deze niet geleerd van hun ouders. Op de Waikato Universiteit in Hamilton probeerden ze door het leren van hun taal hun Maori-identiteit alsnog te versterken. Onze klas bestond voor 90% uit Maori en de overige 10% waren een handjevol Kiwi’s (Engelse Nieuw-Zeelanders) en ik. Zang is een heel belangrijk onderdeel in de Maori-cultuur, dus elke les werd er gezongen. Het gemak en het plezier waarmee mijn klasgenoten dat deden (óók de Kiwi’s), openden een nieuwe wereld voor mij. Niemand voelde zich verlegen om te zingen, niemand deed er lacherig over, niemand schaamde zich. En daarmee verloor ik ook al mijn remmingen om te zingen. Op een gegeven moment heb ik zelfs in mijn eentje het Wilhelmus gezongen in de klas, omdat mijn klasgenoten graag het volkslied wilden horen van dat landje aan de andere kant van de wereld, waarvan de meesten niet eens gehoord hadden. Nou, dat was wel een momentje hoor.
Als je denkt dat je niet kunt zingen, dan kun je het ook echt niet. Omdat je niet eens probeert om het goed te doen. Door mijn lessen met de Maori besefte ik hoe weinig aandacht er in mijn schoolcarrière was geweest voor zingen en muziek maken. Na de kleuterschool werd er maar weinig gezongen op school, en tijdens de muzieklessen probeerde iedereen óf niet op te vallen, óf expres heel lelijk te zingen. In Nieuw-Zeeland zag ik mensen (ook niet-Maori) veel meer ontspannen omgaan met zingen waar anderen bij waren. Ze zongen gewoon omdat het léuk is, zonder oordeel over zichzelf of over anderen.
Er gingen negen jaar voorbij, waarin ik wederom amper zong. Wéér viel me dat niet heel erg op. Totdat Mila geboren werd en er ineens allerlei instincten aansprongen. Tegen zo’n klein baby’tje móet je gewoon zingen. Dat gaat vanzelf. Wiegen, zingen, in bed leggen, zingen, liedjes leren, samen zingen, totdat ze een jaar of zeven was en toen was het weer voorbij. In die periode had ik een collega bij De Groene Koepel die muzikant is. Op een gegeven moment zei ik tegen hem zoiets als: ‘Het is zo fijn dat Mila nog niet doorheeft dat ik helemaal niet kan zingen.’
Hij antwoordde: ‘Hoezo kun jij niet zingen dan?’
Ik: ‘Nou gewoon, het is niet om aan te horen.’
Hij: ‘Wat een onzin. Iedereen kan zingen, je moet het alleen wel trainen.’
Zoiets had ik nog nooit gehoord. Het zette meteen een luikje open in mijn hoofd. Eerst voorzichtig op een kiertje in de zin van ‘hm, zou dat waar zijn?’ en daarna iets verder: ‘hm, wil ik daar dan iets mee?’ Ik had heel veel plezier gehad aan het zingen met de Maori, maar bij terugkomst in Nederland was ik dat meteen weer vergeten. Mila liet me weer zingen, mijn collega (Stefan ja) liet me geloven dat er een kans was dat ik misschien toch… En toen Mila op haar negende begon met zangles bij een superleuke zanglerares van De Muziekfabriek, wist ik het zeker: dit wil ik ook. Ooit.
Pek gaf me het laatste zetje door me een serie introductielessen cadeau te doen bij Eva, de zanglerares van Mila. En zo kwam het, dat ik een jaar geleden, op mijn 42e, voor het eerst echt actief probeerde om iets met mijn stem te doen. De eerste les duurde maar een half uurtje en dat was voldoende om een overtuiging die ik al dertig jaar had volledig weg te vagen. Aan het einde van de les sprak Eva de voor mij toch wel legendarische woorden: ‘Nou, je zingt in ieder geval zuiver.’ Ik? Zuiver zingen? Laat me niet lachen.
Als je zuiver zingt, betekent het niet meteen dat je móói zingt, maar het is in elk geval niet vals. Dat gaf hoop. Het afgelopen jaar heb ik om de week zangles gehad bij Eva en het heeft veel voor me gedaan. Ik ben anders naar mezelf gaan kijken. Zingen is jezelf te durven laten zien en daar was ik eigenlijk niet zo goed in. Beetje bij beetje ben ik daarmee aan de slag gegaan, met elk liedje dat ik zing, maar ook met de verhalen die ik schrijf. Het beter leren schrijven ligt voor mij in het verlengde van beter leren zingen. Op beide vlakken geldt: Het is prima als het niet meteen goed is. Het belangrijkste is ermee bezig zijn. En daarbij: Hoe meer ik durf, hoe spannender het wordt, hoe leuker ik het vind.
Het toppunt van durf was dat ik gisteren (zondag 3 juli) heb gezongen op het Zomerfestival van De Muziekfabriek. Op een podium. Met een microfoon. Voor een publiek. In eerste instantie had ik hier ‘nee’ tegen gezegd, want ik vond mezelf niet goed genoeg en had geen zin in gierende zenuwen door mijn lijf. Toen las ik ergens de zin: ‘Om ergens goed in te zijn, moet je eerst bereid zijn om er slecht in te zijn.’ En toen besefte ik dat mijn keuze om niet mee te doen wederom voortkwam uit die dertig jaar oude overtuiging dat ik niet kan zingen. En dat ik daar dus he-le-maal niks mee opschiet.
Dus ik deed tóch mee. Samen met Viviana, een Italiaanse medestudent (die ik twee weken geleden pas heb ontmoet) zong ik Valerie van Amy Winehouse. We werden begeleid door een ukelele-orkestje, waarmee we maar liefst één keer hadden geoefend. Ondanks dit weinige oefenen was ik niet eens heel nerveus. Ik had het beginner-zijn volledig omarmd. Viviana stond intussen te sterven van de zenuwen, want op een podium staan stond boven aan haar lijst van dingen die ze het allerengst vindt om te doen. Des te knapper dat ze er toch maar was.
We waren de laatste act van ons blok en we waren de enige volwassen zangleerlingen die meededen. De rest waren kinderen en jongeren, die blijkbaar een stuk beter kunnen omgaan met zichzelf voor de leeuwen gooien. Het ging uiteindelijk hartstikke prima. Ik voelde aan het begin aan mijn stem dat ik toch wel zenuwachtig was, want het geluid kwam er een beetje benepen uit. Later ging dat beter, hoewel we het niveau van onze laatste repetitie niet haalden. Maar dat gaf niks. Meedoen was belangrijker dan de kwaliteit. En we kregen ook nog eens een applaus.
Ik ben niet alleen tróts dat we iets overwonnen hebben. Ik ben ook blíj dat we dit gedaan hebben. Het uitkiezen van een nummer, het elkaar leren kennen en het samen oefenen, uitproberen wat goed klinkt, en vooral het samen muziek maken gaf superveel energie. Ik was weer even terug bij de Maori.
Hulde aan alle muziekdocenten.
Foto: @MuziekFabriek
Foto header: Matt Botsford, Unsplash